maandag, december 30, 2019

...er is helaas geen glazen bol


Zeer vrij naar het Chinees van Cees Buddingh': 'De zon gaat op, de zon gaat onder. Langzaam telt de oude boer zijn kloten'. Relativering en fatalisme. Sommige dingen lopen nu eenmaal zoals ze lopen. Er bestaat helaas geen glazen bol waarin we het één en ander kunnen zien aankomen. Ben daarom benieuwd wat het derde decennium van deze eeuw ons zal gaan brengen. Volgens hoogleraar milieukunde Klaas van Egmond moeten we naar een stationaire economie. Meer materiële groei kan de aarde niet aan, en dat moeten we ons allemaal eindelijk eens bewust gaan worden. Zo'n overgang naar anders denken heeft tijd nodig. In de Volkskrant las ik onlangs een fascinerend artikel van Wilma de Rek ‘transition twenties’ geheten. Het is een stukje lezen, maar ik heb het toch maar integraal overgenomen.

TRANSITION TWENTIES
De ‘transition twenties’ breken aan: minder zal meer zijn

Op de drempel van het nieuwe decennium kijken we vooruit naar wat we de ‘transition twenties’ dopen, met steeds een oog op (parallellen met) de vorige jaren twintig.

Wilma de Rek 27 december 2019.

‘De bioscoop is alleen maar een modeverschijnsel’, somberde filmster Charlie Chaplin in 1916. ‘Wat de mensen écht willen zien, is vlees en bloed op toneel.’ Of neem de Duitse ingenieur en autopionier Carl Benz, die in 1920 verkondigde dat de auto – een schitterend, maar toch ook wat onpraktisch gevaarte – nu echt zijn definitieve vorm had gekregen: ‘Wat voor nieuws zou er nog kunnen komen?’

De geschiedenis barst van de foute voorspellingen. Voor zijn boek Alles wordt anders (2013) verzamelde de Duitse bioloog Jürgen Brater er 150, van grootheden als uitvinder Thomas Alva Edison (‘de radiohype zal een zachte dood sterven’, sprak hij in 1922) tot econoom Irving Fisher, die in oktober 1929 opgeruimd liet weten dat de aandelenkoersen op Wall Street een ‘permanent hoog niveau’ hadden bereikt. Een week later legde de beurskrach de wereld plat.

"Als docent Nederlands ligt de wereld aan mijn voeten"

Dat bovenstaande voorbeelden over de jaren twintig van de vorige eeuw gaan is niet toevallig, want we bevinden ons in deze laatste week van 2019 op een bijzonder kantelpunt: we gaan het jaar 2020 in maar we gaan dus ook de járen twintig in. En dat spreekt pas echt tot de verbeelding.

Vrolijke bijnamen

Geen decennium is zo iconisch geworden en door de geschiedenis van zoveel vrolijke bijnamen voorzien als de jaren twintig van de vorige eeuw: the roaring twenties, les années folles, the golden age, the jazz age. De jaren twintig vormden een periode van ongekende veranderingen, op allerlei gebieden. De auto veranderde nog wel degelijk van vorm en veroverde de straten; de radio stierf helemaal geen zachte dood maar denderde gezellig alle huizen binnen, het aantal bioscopen groeide explosief – in Nederland van 170 stuks in 1916 naar 300 in 1930, met het filmpaleis dat Abraham Tuschinkski in 1921 in de Amsterdamse Reguliersbreestraat liet bouwen en waar jugendstil, art deco en Amsterdamse School sierlijk in elkaar overvloeien, als trots overeind staande herinnering.

Natuurlijk: eerst en vooral volgden de jaren twintig van de twintigste eeuw op de jaren tien. Een hele generatie jonge mannen was in de Grote Oorlog weggevaagd; ellendig aan hun eind gekomen in de loopgraven of daar verminkt en getraumatiseerd uit teruggekeerd. We are the Dead. Short days ago/ We lived, felt dawn, saw sunset glow,/ Loved and were loved, and now we lie/ In Flanders fields, dichtte John McCrae in 1915. In 1918 en 1919 kwam daar de Spaanse griep overheen, waaraan nog eens miljoenen mensen overleden. Het decennium begon slecht, kun je rustig stellen.

In het Duitsland van de jaren twintig leed de Weimarrepubliek zwaar onder de vredesverdragen van Versailles van 1919, kostte een brood duizenden marken en liep Adolf Hitler zich warm als voorman van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij, de NSDAP. In Rusland was de tsaar met zijn gezin vermoord en probeerde de bevolking zich te voegen naar het leven onder de communistische dictatuur van Lenin en Stalin. In Italië greep Mussolini de macht met de Mars op Rome.

Er gebeurden ook mooie dingen. George Gershwin componeerde zijn Rhapsody in Blue, Alexander Fleming ontdekte de bacteriedodende schimmel penicilline, Charles Lindbergh vloog in zijn uppie de Atlantische Oceaan over, helemaal van New York naar Parijs. In Nederland reageerden de schilders van de Stijlgroep op de grillige en chaotische buitenwereld met strakke en naar harmonie zoekende lijnen.

In Europa en de VS wrongen vrouwen zich uit hun korsetten om hun eigen leven op te eisen, gehuld in mooie losse flodderjurkjes en met een in elegant pijpje gestoken sigaret als wapen in de aanslag. F. Scott Fitzgerald beschreef hun wereld in The Great Gatsby, een ‘eendagsvlieg’ volgens een monkelende literatuurcriticus van de Herald Tribune in 1926 – weer zo’n lekkere voorspelling; The Great Gatsby zou dé roman over de roaring twenties worden. Scott Fitzgerald klaagt de oppervlakkigheid en hypocrisie van de moderne kapitalistische wereld aan in een nog altijd zeer leesbaar verhaal (een nieuwe Nederlandse editie verscheen in oktober bij LJ Veen Klassiek), dat zich afspeelt in een decor vol mooie auto’s, glanzende zwembaden en schetterende trompetten. Kortgeknipte flapper-girls en jongens met strohoeden op hun hoofd storten zich met in handdoeken gewikkelde flessen whisky onder hun jas – het zijn de jaren van de drooglegging – in het uitgaansleven van New York, de hoofdstad van de wereld: ‘Het was het uur van ingrijpende verandering in de mens, en er zat opwinding in de lucht.’

Culturele vernieuwing

De andere hoofdstad van die wereld was Parijs. Meer dan New York gold Parijs als epicentrum van culturele vernieuwing en van het intellectuele debat. Maar ook hier was technologische vooruitgang de grote motor achter de hoop en verwachting die de Franse jaren twintig omtoverden tot les années folles. Niet voor de armen – die zaten in het vrolijke Parijs van de jaren twintig net zo akelig te creperen in hun naargeestige krotten als in elke andere grote stad –, wel voor de bevoorrechten, die door een metropool flaneerden waarvan de moderniteit hen op elke straathoek optilde.

Aan hun horizon glansde de nog jonge Eiffeltoren, vanuit de etalages van de grote winkels schitterde de prachtigste mode hun tegemoet en onder hun voeten gromde de pas aangelegde metro, veel mooier dan die van Londen of New York dankzij het ontwerp van architect Hector Guimard, aanhanger van de art nouveau. Op straat verdrongen bussen en auto’s de paardenkoetsjes, in de cabarets ontblootte Josephine Baker haar borsten. Montparnasse was het nieuwe centrum van de stad, waar André Breton zijn ‘surrealistisch manifest’ besprak in uitspanningen als La Coupole, La Closerie des Lilas, La Rotonde en – nou ja, laat alle clichés maar doorkomen. In de betreffende etablissementen worden ze nog altijd hartstochtelijk gekoesterd (je kan ook zeggen krampachtig overeind gehouden): bij La Rotonde, een rood met gouden spiegelpaleis, krijg je de hardgekookte eieren met mayonaise geserveerd op placemats waarop trots de handtekeningen prijken van de bezoekers van toen: Ionesco, Van Dongen, Cocteau, Picasso.

En Hemingway natuurlijk! Ernest Hemingway, de man die de Parijse jaren twintig zo fraai vastlegde in A Moveable Feast, dat in Nederlandse vertaling de titel Parijs is een feest kreeg. Hij hoorde bij de groep schrijvers van de ‘lost generation’ die zich rond de in 1919 door Sylvia Beach opgerichte boekwinkel Shakespeare and Company groepeerde en waar ook T.S. Eliot, Gertrude Stein, F. Scott Fitgerald en diens vrouw Zelda deel van uitmaakten. Voor de Amerikaanse schrijvers was de onbekommerde omgang met alcohol in de bars van Montparnasse een verademing, net als voor de muzikanten van le jazz nègre, die in Parijs bovendien (iets) minder racistisch werden bejegend dan in hun eigen land.

De wereld op zijn kop

Voorspellingen zijn gevaarlijk, we zagen het bij Chaplin, Benz, Edison en Fisher. Maar toch. Opnieuw breken de jaren twintig aan en opnieuw zouden ze kunnen uitgroeien tot een decennium van grote veranderingen, een tijdperk waarin de wereld op zijn kop gaat. De kans erop is zelfs vrij groot, aangezien er voor de wereld niet veel anders op zit; hij moet wel.

In 1971 kwam de Club van Rome (een groep zakenmensen en wetenschappers onder leiding van de Amerikaanse fysicus Dennis Meadows) met het alarmerende rapport Grenzen aan de groei. Als de mens zich zo bleef voortplanten als hij deed en in hetzelfde tempo bleef consumeren, zouden over vijftig jaar grote problemen ontstaan op het gebied van voeding en energie.

Die vijftig jaren zijn bijna voorbij en jawel: de hulpbronnen raken leeg, de polen en gletsjers smelten, de bossen verbranden, de zeeën stromen vol met plastic en de bodem met pfas. De zieke aarde krijgt de ene koortsaanval na de andere. Bij veel bewoners dringt het besef dat er ‘iets’ moet gebeuren heus wel door, maar tussen besef en daad staat van alles in de weg: onwil bijvoorbeeld, hebzucht, egoïsme en het menselijk onvermogen tot langetermijndenken, zoals begin deze maand weer bleek bij de klimaattop in Madrid.

De paradoxale situatie in 2019 is dat de mensheid voor zichzelf een wereld heeft gecreëerd waarin hij het in allerlei opzichten beter heeft dan ooit, en tegelijk moet constateren dat veel van de daartoe door hem bedachte systemen aan het vastlopen zijn. Wat de boel er niet eenvoudiger op maakt, is hoe al die vastlopertjes onderling zijn verknoopt.

Neem iets basaals als voedsel. Begin dit jaar publiceerde het medische tijdschrift The Lancet er een rapport over, opgesteld door een commissie van internationale deskundigen op het gebied van gezondheid, landbouw, klimaat, voedingsbeleid en duurzaamheid. Het voedselsysteem vertoont grote gebreken, aldus dat rapport, met als resultaat dat meer dan twee miljard wereldbewoners overvoed zijn en 800 miljoen wereldbewoners ondervoed. Dat beroerde voedselsysteem is niet alleen slecht voor de mensen (die er hart- en vaatziekten en diabetes van krijgen dan wel sterven van de honger), maar ook voor de aarde, want het huidige systeem leidt tot gigantische milieuproblemen. Om het tij te keren is een radicale verduurzaming van dat hele voedselsysteem nodig – de Lancet-commissie spreekt van de Great Food Transformation – die in de (landbouw)grond begint en vandaar via de boerenbedrijven en de supermarkten de huiskamers binnenrolt. Maar hoe krijg je iedereen mee? Wie neemt het voortouw? De boerenprotesten van de afgelopen maanden laten maar weer zien hoe lastig verandering is.

Het roer zal om

Andere vastlopers: een politiek systeem waarin wie macht wil vergaren vooral moet zorgen dat hij of zij populair is, wat niet per se de beste garantie op goed leiderschap biedt. Een economisch systeem waarin jonge zzp’ers geen huizen kunnen kopen, omdat ze geen vast dienstverband hebben en dus geen hypotheken krijgen. Een financieel systeem dat is gebaseerd op geld als schuld – bijna alle geld dat nu in omloop is, was in eerste instantie schuld –, wat tot de crisis van 2008 leidde die met wat haastige noodverbandjes werd gesust; het wachten is op de volgende klap.

En zo kachelen we kalmpjes onze ondergang tegemoet.

Of toch niet?

Nee hoor, zegt een groeiende groep wetenschappers en denkers in boeken met titels als Hoe we de aarde redden, Handelen in een veranderend klimaat, Omwenteling, De gulden snede en Homo Universalis (zie ook het interview met Klaas van Egmond op pagina 46). We bevinden ons op een kantelpunt in de geschiedenis en staan aan de vooravond van ingrijpende veranderingen op allerlei gebieden; landbouwminister Cees Veerman van het CDA gebruikte er in 2003 als eerste het woord ‘transitie’ voor, dat niet meer uit de media is weg te slaan. Het roer moet om, het roer kan om en het roer zal om. De kwestie is alleen wie precies aan dat roer staan.

Nog heeft vrijwel overal ter wereld een klein groepje al dan niet democratisch gekozen individuen de macht over de meerderheid; maar op allerlei plekken nemen de burgers de boel over. Ze richten coöperaties op, beginnen moestuinen, slaan onderling aan het ruilen, organiseren hun eigen energievoorziening en vangen elkaar op in broodfondsen. Hoogleraar transitiekunde Jan Rotmans spreekt van een ‘commons’-beweging, die werkt aan een nieuwe samenleving van onderaf. ‘Spannender dan deze periode kan het bijna niet worden’, schrijft hij in Omwenteling (2017). ‘Veel maatschappelijke systemen zijn vastgelopen, maar mensen zijn volop in beweging. We hebben die systemen zelf gebouwd, ze hebben ons lang geholpen, maar nu keren ze zich tegen ons. We hebben echter het vermogen om die systemen te transformeren, wijzélf zijn tenslotte het systeem.’

Burgerprotest

Dat Rotmans een punt heeft, bleek op de valreep van dit jaar, toen de Hoge Raad het vonnis handhaafde in de klimaatzaak die actiegroep Urgenda had aangespannen tegen de Nederlandse staat. Met dank aan de actievoerende burger moet de staat zorgen dat de uitstoot van broeikasgassen komend jaar met minimaal 25 procent wordt verlaagd ten opzichte van 1990; de Hemweg-kolencentrale in Amsterdam werd meteen uitgezet. En internationaal is natuurlijk de Zweedse klimaatactivist Greta Thunberg, door Time uitgeroepen tot invloedrijkste persoon van 2019, de verpersoonlijking van het burgerprotest.

Verandering trekt zich niks aan van ronde jaartallen en wellicht kun je het huidige tijdsgewricht, waarin oude systemen op de schop gaan en nieuwe ontstaan, beter vergelijken met de tweede helft van de negentiende eeuw dan met de jaren twintig van de twintigste eeuw. Maar het is toch frappant hoeveel parallellen te trekken zijn tussen ontwikkelingen in de oude jaren twintig en de te verwachten ontwikkelingen in de nieuwe jaren twintig. En vooral is het gewoon leuk. Dus dat is wat we in dit katern op de drempel van het nieuwe decennium doen: vooruitkijken naar het tijdperk dat we dan maar de transition twenties dopen, met de gebeurtenissen van een eeuw geleden in het achterhoofd.

In de roaring twenties draaide veel om glitter en groei, om méér en groter. De transition twenties zullen de jaren van minder worden. Minder plastic, minder troep, minder werk, minder verspilling, minder vijandigheid, minder verschillen, minder ongelijkheid. Minder, maar beter. Het is erop of eronder. Gelukkige nieuwe jaren!

Geen opmerkingen: