woensdag, april 10, 2013

Johannes


Om het leven in stand te houden, gaat alles wat leeft ook een keer dood, zo is de cyclus. Voor bultrug 'Johannes', de verzwakte 12 meter lange walvis van ongeveer 20 ton, was het eind vorig jaar op de 'Razende Bol' kennelijk tijd om de laatste adem uit te blazen. Het was niet anders, trouwens wat was dat voor een misplaatst sentiment, om zo'n beest dan gelijk een naam te geven. En wat voor een naam, hoe verzin je het! (Johannes, een liefderijk man, een man vervuld van broederlijke mensenliefde.) Achteraf bleek de bultrug ook nog eens een zij te zijn, en had ze dus beter Johanna (Johanna: 'Jahweh is genadig' of 'God is verzoenend'.) kunnen heten.

De omgeving van het Marsdiep.
Mogelijk was de aanblik van het tranende oog van de bultrug er debet aan. Dat had wel wat weg van een oog van onze trouwe zeehondenhoedster uit Pieterburen. Die loopt zoals bekend altijd voorop als er weer eens wat te aaien valt in de vrije natuur. Ze was uiteraard ook op die zandplaat weer van de partij.

Natuurlijk is dit cynisch, aan de andere kant is het wat mij betreft buiten kijf dat de bedoelingen van partijen of organisaties als de zeehondencrèche, ecomare, sea shepherd, partij voor de dieren en weet ik allemaal niet wat nog meer, nobel zijn. Ze doen absoluut ook goeie dingen voor de natuur in dit kleine dicht bevolkte landje. Maar met die bultrug had niemand zich moeten bemoeien, ze lag daar op die zandplaat niemand in de weg. Met die grote grazers die in de Oostvaardersplassen het loodje leggen, bemoeid zich ook niemand. Op z'n hoogst hadden ze de natuur een handje kunnen helpen door de bultrug, voordat ze na haar dood uit zich zelf zou ontploffen door de opgehoopte ontbindingsgassen, met springstof te reduceren tot hapklare brokjes voor de plaatselijke fauna. Anders ligt zo'n kolos van 20 ton mogelijk iets te lang voor je deur te ruften. Op open zee heb je dat probleem niet, want daar zakt zo'n kolos na de natuurlijke ontlading van z'n ontbindingsgassen door z'n grote gewicht praktisch linea recta richting bodem, waar het ontbindingsproces tot nut van de aldaar levende fauna en organismen verder gaat en niemand er last van heeft.

Johannes zou een traantje wegpinken...
Overigens gebeuren er op open zee ook wel eens bizarre dingen met dode walvissen, daar heb ik in het blad 'Zeilen' wel eens een verslag over gelezen. Als ik 's nachts op zee voer, en vóór me in de soms pikdonkere nacht staarde, moest ik daar wel eens aan denken. Een aanvaring met een kadaver van een walvis die nog nét niet gezonken is. Hakkend met bijlen en van alles en nog wat probeerde de bemanning zich van de stinkende blubbermassa op het jacht te ontdoen, voordat het lekke kadaver naar de bodem zou zinken en hun mee zou sleuren de diepte in. Het was één en al geborrel en geknal van ontsnappende ontbindingsgassen, om van de gruwelijke stank maar te zwijgen. Een luguber unicum, maar ze hebben het gelukkig gered!
Maar met de natuur een handje helpen door de zaak z.g. gecontroleerd te laten ontploffen, moet je ook uitkijken hebben ze in Florence, Oregon (VS) ooit ondervonden. Lees en bekijk onderstaand artikel en filmpje maar eens, waar ik overigens smakelijk om heb kunnen lachen, ik zag het helemaal voor me!

In november 1970 was daar een dode walvis aangespoeld op een populair strand. Aanvankelijk vormde het ongelukkige dier een aardige trekpleister voor de nieuwsgierige ramptoerist. Toen echter na verloop van tijd het rottingsproces zich inzette en de lucht op het strand onhoudbaar werd, zag men in dat het dier ‘geruimd’ moest worden. Alleen, wat waren de mogelijkheden? Begraven werd niet als reële optie gezien, omdat de kans groot was dat de walvis, door de harde wind, opnieuw bloot zou komen te liggen. De mogelijkheid van verbranden werd ook overwogen. Het zou wellicht geleid hebben tot een vermelding in het Guinnessbook of Records als grootste barbecue aller tijden. Maar de kans dat het echt zou lukken werd toch als te klein gezien.
Uiteindelijk kwam men tot een vrij radicale oplossing: door middel van dynamiet. De gedachte was om het dier met dynamiet tot in kleine stukjes op te blazen, waarna de meeuwen het verdere opruimwerk voor hun rekening zouden nemen door de kleine stukje op te pikken. Het leek de ideale manier om van het kadaver af te komen.



De theorie was goed, alleen, bij een gebouw kunnen deskundigen goed berekenen hoeveel explosieven ze moeten aanbrengen, en op welke plekken, om ‘het puin’ in de juiste richting te laten vallen. Bij een walvis laat zich dat echter niet zo gemakkelijk berekenen. Dat bleek op 12 november 1970, toen men een halve ton explosieven onder de walvis aanbracht en deze tot ontploffing bracht, onder het toeziend oog van het nieuwsgierige duizendkoppige publiek. Eerst was daar de knal, toen de aanblik van een bruine berg zand en veel rode smurrie, en vervolgens het geluid van tussen het publiek neervallende ‘klodders’ walvis. Terwijl iedereen bedekt raakte door de stinkende en rottende substantie, vlogen er ook grotere delen walvis door de lucht om in sommige gevallen neer te dalen op de in de omgeving geparkeerde auto’s, In sommige gevallen met desastreuze gevolgen (lees: total loss) voor die auto’s.
Het opblazen van walvissen op het strand werd daarmee meteen een eenmalig experiment, dat de geschiedenis in ging als de manier waarop walvissen in ieder geval níet geruimd moesten worden.

Geen opmerkingen: