zondag, januari 02, 2022

Over een gedicht.

Nog even terug naar eind vorig jaar, naar een gedicht van Marieke Lucas Rijneveld (Nieuwendijk, 1991) dat ze voor de laatste editie van 2021 voor de Volkskrant schreef om het jaar uit te luiden. Het al in 2015 uitgeroepen literaire talent van Nederland, dat in 2020 met de Engelse vertaling van haar debuutroman 'De avond is ongemak' als eerste Nederlandse schrijver ooit, ook nog even de prestigeuze International Booker Prize won, schreef het volgende: 

December

Hoe je, als ik bijna moet huilen, zegt: er zit
sneeuw in de lucht. Maar de wolkenvelden
zijn blauw en in mij zit een grijsgedraaid
verdriet. De winter is zo wit dat alles uit vacht

bestaat, alsof er een grote hond uitgestrekt in
de straat ligt. Ik leerde dat als mijn boosheid
een sneeuwvlok in april is en als ik weer iemand
ter aarde bestel, dat ik mij dan puntgaaf

presenteer. Zie mij de lak van mijn tanden
glimlachen, mij dansen als een prooidier in
het vizier van de jager, ach, kom, dans,
laat me zwieren in mijn dodemanswals.

En toch, zodra ik alleen ben tuur ik de
boze lucht af, verdraai ik mijn stem tot wat
kraaiengezucht en denk: hoeveel zwarte
sneeuw kan een mens zien vliegen?

Mooi, al moest ik het wel een aantal keren herlezen voordat er iets in mij begon te dagen. Het typische is dat ik dat in zekere mate ook met haar debuutroman had. Een schrijfstijl die mij boeit en noopt tot herlezen, maar die mij ook tegenstaat en irriteert. Mogelijk dat juist in die contradictie de kracht van haar schrijverschap schuilt.

Geen opmerkingen: